Jaap van Velzen
Jaap van Velzen (1931) woonde sinds 1936 in de Jodenbreestraat op nr. 19, eerste verdieping, vier huizen van het Tip-Top theater af, tegenover de winkel van Jamin. Zijn vader was standwerker en verkocht fruit; ook was hij importeur van bananen. Soms ging Van Velzen met zijn vader mee naar de Centrale Markthallen, op de grote bakfiets, om de spullen vervolgens af te leveren op diverse plekken in de stad. Vaak ook kwamen ze op de Jacob Catskade, waar een bananenrijperij was. Later bleek dat zijn vader waarschijnlijk zelf twee rijperijen had gehad. Doordeweeks stond vader Van Velzen met fruit op het Waterlooplein, op zaterdag voor het badhuis in de Albert Cuypstraat. De familie kon er goed van leven.
Voor Jaap van Velzen speelde het leven zich grotendeels op een paar vierkante kilometer af. Eén van zijn zussen werkte bij het naaiatelier De Vries van Buren & Co, aan de overkant van straat. Zelf zat hij vlakbij op school, de Van Alphenschool op de Oude Schans. De Jodenbreestraat was een drukke straat die de Plantagebuurt verbond met de Nieuwmarkt, zoals nu nog, ook al is de straat een stuk korter en breder dan vroeger. De Jodenbuurt stond bekend om zijn nauwe stegen, krotten en kelderwoningen, maar het was ook een buurt met theaters en succesvolle ondernemingen. Het huis waar Van Velzen zijn jeugd deels doorbracht was bepaald geen krot, net als andere huizen in de Jodenbreestraat waar de gegoede joodse middenstand woonde.
Avonturen in de Jodenbreestraat
Alles wat maar nodig kon zijn was te vinden in de nauwe straat, waar ook nog tram 8 doorheen reed. Chocolaterie Nabarro, op de hoek van de Houtkopersdwarsstraat was een mooie, lichte winkel. Met enige schaamte herinnert Jaap van Velzen zich dat hij met zijn vriendjes ook ooit een stinkbom naar binnen gooide op Sjabbathmiddag; niemand wilde nog chocola die dag. Bij bakkerij Van Thijn moest Van Velzen wel eens een casinobrood halen, 12 cent, voor het snijden één cent extra. Gesneden brood was heel bijzonder, want bijna geen enkele bakker had een snijapparaat. Meestal werd het brood overigens bij bakker Theeboom gehaald, ook in de Jodenbreestraat. Elke dag moest Van Velzen anderhalf ons komijnekaas halen voor iemand uit de buurt; elke dag at hij één van de plakjes op. De mensen zullen nooit meer dan een ons kaas gekregen hebben, maar ze hebben het niet geweten of vonden het niet erg. Tegenover het Tip-Top theater zat IJdes Sigarenwinkel. De familie Broches was uitbater van de zaak, maar had ook een sigarettenfabriek. Zo verkochten ze eigen merk Broches Egyptische Sigaretten in een mooi doosje met het logo Broches & Co.
In de straat zaten 4 of 5 poeliers. Ook op nr. 17, naast het woonhuis van Van Velzen, zat een poelier; de zaak was van Philip en Rebecca Veerman. Beneden werden de ganzen, zwanen en kippen geplukt, boven was de winkel. De veren werden verkocht aan verenhandel De Lara, die ze gebruikte voor kussens; soms werden de eieren die nog in de dieren zaten bij de veren in de mand gedaan zodat de opbrengst, die naar de plukkers ging, hoger was. Van Velzen herinnert zich nog de kippensoep die zijn moeder maakte. Met een pan deed het gezin enkele dagen. Ondanks het ontbreken van een koelkast, was de soep nooit bedorven. Van het kippenvlees werd weer een ander gerecht gemaakt.
Dagelijks liepen er in de straat ook allerlei venters rond. De voddenman liet met zijn eigen melodie weten dat hij er was. Vooral op zondag was het een drukte. Het venten was overigens wel aan tijden gebonden, bovendien moest je een vergunning hebben. Zonder vergunning was het zaak in beweging te blijven, want stilstaand kon je een boete krijgen. Ook was er de Berlinerbollen-man. Lopend met zijn bak met glazen overkapping met een hoop Berlinerbollen riep hij: “Bol! Berliner Bol!” Van Velzen kocht ook wel eens een stuk ‘karootje’, rode kool in wijnazijn ingelegd; 2,5 cent per stuk.
Veel winkels waren van joden, maar ook niet-joden hadden zaken in de straat. En hoewel er bij sommige zaken O.R.T. op de ruit stond, Onder Rabbinaal Toezicht, werd er soms wel eens getwijfeld of het wel echt kosjer was. Sommigen zeiden dat het opschrift O.R.T. bij sommige zaken betekende dat alleen de ruit onder Rabbinaal toezicht stond. Over sommige kooplieden gingen geruchten rond, zoals over visvrouw ‘Brutale Coba’. Zij werd ervan verdacht dat ze haar vissen met een rietje in hun aars opblies, zodat ze er dikker uitzagen en verser leken. Wanneer de vader van Jaap van Velzen een zakdoek op zijn hoofd legde wanneer hij in gesprek was met een ander betekende dat dat zijn gespreksgenoot aan het liegen was. Raadsels voor de buitenwereld, maar van grote betekenis voor degenen die ingewijd waren.
De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan de bedrijvigheid in de Jodenbreestraat; buren werden opgepakt, sommigen doken onder. De buurt werd afgesloten. Jaap van Velzen zwierf een tijdlang alleen door de stad, nadat zijn familieleden waren gedeporteerd of ondergedoken. Met een loper wist hij leegstaande huizen binnen te komen, zodat hij tenminste ergens kon slapen. Uiteindelijk overleefde hij de oorlog in Limburg, waar hij met zijn blonde krullen en blauwe ogen redelijk vrij kon rondlopen.
Na de oorlog was er in Amsterdam bijna niets meer over van zijn oude buurt; sommige huizen stonden nog wel, maar de mensen waren weg. Zeker na de sloop in de jaren ’60 en ’70 veranderde de buurt compleet. Van Velzen houdt de herinnering aan zijn buurt en het Joodse leven daar in stand met de verzameling die hij in de jaren ’60 begon en die inmiddels ondergebracht is bij het Joods Historisch Museum. Foto’s van de oude Jodenbuurt, prenten, reclamemateriaal, gebruiksvoorwerpen, maar ook het sigarettenpakje van Broches & Co herinneren aan het verleden van de buurt en de ooit zo drukke Jodenbreestraat.