De kleine Lo had eigenlijk kok willen worden, maar dat lukte niet tijdens de economische crisis van de jaren dertig. Op zijn veertiende ging hij werken als slagersjongen. ‘Ik reed fluitend door de stad om bestellingen te bezorgen. En de rest van de tijd was ik in de slagerij het vak aan het leren.’ In 1935 zwierf hij een half jaar door Frankrijk, werkte in slagerijen en leerde de Franse keuken kennen. Dankzij zijn huwelijk met een niet-joodse vrouw overleefde de joodse Lo Rodrigues de oorlog. De ‘politionele acties’ in Indonesië waren voor sergeant-kok Rodrigues vooral een culinair avontuur. Hij ontdekte daar de veelzijdige en geurige Indonesische keuken.
Bij slagerij Rodrigues kwamen niet alleen gewone buurtbewoners, maar ook schrijvers en acteurs als Ko van Dijk, Ina van Faassen, Wim Sonneveld en Rodrigues’ buurman Ramses Shaffy. In zijn winkel had Rodrigues een koeienhuid met namen van de klanten.
Reizen naar Frankrijk inspireerden hem tot uitbreiding van zijn assortiment patés. Zijn korenwijnpaté en ganzenleverpaté waren beroemd. Hij vond het jammer dat Nederlanders weinig waardering hebben voor orgaanvlees. Aan modieuze nieuwigheden als traiteurs had hij een hekel. Rodrigues ging altijd al om een uur of vijf op pad naar het abattoir om vlees uit te zoeken en daarna zwom hij in het Zuiderbad.
In 1994 sloot de zaak, een gevolg van een (naar later bleek) verkeerde uitleg van de Europese regels door de Keuringsdienst van Waren. Toen de fout vastgesteld werd, had Rodrigues geen zin om weer opnieuw te beginnen.
Het winkelpand op de hoek van de Derde Weteringdwarsstraat maakt deel uit van de zogenaamde wevershuizen die in rond 1670 gebouwd zijn als huisvesting voor (Franse) wevers en wolkammers. De hoekhuizen waren bestemd als winkel of tapperij. Een deel van deze wevershuizen is verzakt bij de aanleg van de metro.
Bron: Paul Arnoldussen, ‘Lo Rodrigues, slager/patémaker (1918-1998)’, in: Stadsgezichten. Honderd grote Amsterdammers uit de twintigste eeuw. Amsterdam 1999