Deze revue in vier bedrijven is (opnieuw) geschreven door de befaamde Kobussie Wortelboer (H. Henning Jr.). Opvallend, volgens het Algemeen Handelsblad (12-08-1917), was dat ook een andere auteur van plan was onder dezelfde titel een revue uit te brengen. Besloten is toen om een samenwerking aan te gaan, waarbij afgesproken werd dat John Streletskie alleen voor de muziek zou zorgen en Kobussie Wortelboer voor de tekst. John Streletskie zou later plaatsnemen in de directie van het Nederlandse Revue- en Operette-Gezelschap. Naast deze functie bleef hij ook componeren, ook nog samen met Kobussie Wortelboer.
Helaas is weinig bekend over de acteurs, zij worden niet genoemd in de vele advertenties. Zeker is dat Sylvain Poons (21 jaar oud, de zoon van Salomon Poons) en de actrice mevrouw Marie Bigot – Eggers deel uitmaakten van de cast. De revue heeft en behoorlijke lange looptijd met 146 voorstellingen in de Plantage Schouwburg. Daarnaast zijn er ook nog elders voorstellingen, waaronder in Den Haag, maar ook in het Rozen – Theater in Amsterdam. Centraal in de revue staan de OW’ers (oorlogswinstmakers, louche handelaren of smokkelaars die enorme winsten maken in een oorlogssituatie). Zie de afbeelding met het lied van de OW’ers.
Dit succes is vast niet te danken aan de recensie in het Sociaaldemocratische weekblad De Tribune van 24 oktober 1917. De recensie is vernietigend, mogelijk ook ingegeven door de wel heel kritische benadering in de revue van partijvoorman David Wijnkoop. De recensent vond het een kakelbont geheel, de schrijver heeft ‘ons stief vaderlijk behandeld en stierlijk verveeld’.
De Haagsche Courant van 7 mei 1918 is een stuk positiever (na een aantal voorstellingen in mei 1918 in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen). Dit is de laatste alinea van de recensie: “Dat mag ik wel" is nog wel 'n vroolijke Revue, met goede wijsjes en opgewekte dans. „We mogen 'r nog wel" — al is de tekst niet sterk. Bij de eerste opvoering hier zijn niet minder dan 17 bloemstukken en kransen aan de voornaamste optredenden aangeboden.”