Een korte geschiedenis van de Stoom-Paaschstoomfabriek
De eerst vermelding of verwijzing naar een stoom paasbroodfabriek kwam ik tegen in het Algemeen Handelsblad van 14 februari 1878. Het gaat in dit geval om de Firma S.B. Snatager & Co.
Zijn firma zat in de Valkenburgerstraat 89-90, net als de broodbakkerij van De Haan en later ook De Vlijt. Bakker Snatager heeft ook een bekende bakkerszaak gehad in De Jodenbreestraat op nummer 47 volgens een advertentie uit 1900, later ook op een ander huisnummer).
Overigens zat er vanaf het begin van de tachtig van de 19e eeuw ook een stoom paasbroodfabriek in Rotterdam (de Rotterdamse Stoom-Paaschbroodfabriek).
In 1883 wordt bij notariële akte vastgelegd dat er een Vennootschap is opgericht ‘tot het drijven van een Stoom-Paaschbroodfabriek (onder de naam: ‘De Vlijt’), door de firma Hes, Kosman & Co’ met als doel het fabriceren van Israëlitisch Paasbrood. De firma is gevestigd aan de Nieuwe Lijnbaansgracht 6. Deze vennootschap wordt ontbonden per 30 oktober 1888 (Ned. Staatscourant van 7 november 1888, blz. 4). De naam ‘De Vlijt’ blijft overigens wel bestaan.
In 1903 verhuist de firma naar de Valkenburgerstraat 190 – 192. In 1905 meldt het de firma dat er geen orders meer van buiten Amsterdam kunnen worden verwerkt. Het waarom is mij niet bekend, maar het zou iets te maken kunnen hebben met het feit dat er sprake is van een verandering van eigenaar.
In maart 1906, zo blijkt uit een advertentie, is er sprake is van een Stoom-Paaschbroodfabriek “De Vlijt”, voorheen Hes & Co. Onderaan wordt de nieuwe firmant (eigenaar?) genoemd: A.I. de Haan & Co. In de beginjaren wordt ook de oude naam van het vertrouwde merk (De Vlijt) opgenomen in de verschillende advertenties. Meestal wordt wel de naam van A.I. de Haan genoemd die de producten ’aanbeveelt’.
Aron Isaac de Haan, want over hem gaat het, is een bekend persoon in Amsterdam. De Joodsche Prins noemt hem 'een zeer populaire ingezetene van onze hoofdstad'. Reden genoeg om hem op de voorpagina te zetten van De Joodsche Prins van 17 april 1913. Behalve dat hij bekend is als grootindustrieel, is hij zeer betrokken bij de kunstwereld (hij was de broer van de bekende kunstschilder Meijer de Haan). Daarbij is hij een toegewijd lid van de Joodse gemeenschap (zo is hij lid van de kerkenraad van de Ned. Israëlitische Hoofdsynagoge Amsterdam).
Opvallend vind ik de opmerking in De Joodsche Prins dat hij zich ook 'als Nederlander verdienstelijk' heeft gemaakt. Zijn organiserend talent (misschien ook wel zijn netwerk?) maakte hem een geschikte persoon om de aubades aan het Koninklijk Huis te regelen. Tot genoegen van het Koninklijk Huis blijkbaar, want in 1910 krijgt hij een Koninklijke onderscheiding, hij wordt benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.
NAAR: BIJLAGE A.