In 1911 zijn de financiële problemen niet ten positieve verandert. Dit blijkt uit een ingezonden brief in het NIW van 4 januari 1911. Het is een brief geschreven namens de bestuurders van de Bewaarschool. Daarin wordt verwezen naar een circulaire die is rondgestuurd om aandacht te vragen voor het feit dat er geld nodig is om de school te verbouwen. Die verbouwing is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de regels van de Gemeente Amsterdam. Want:
Wij wenden ons thans nogmaals tot u om ons te helpen het tekort te doen verdwijnen. Zoals wij u reeds mededeelden, moesten wij tot de verbouwing besluiten, om aan de eisen van gemeentewege te kunnen voldoen, daar wij anders de subsidie door de gemeente verstrekt niet hadden kunnen behouden. Wij weten, dat ook u het belang onzer minder bedeelde Israëlitische stadgenoten ter harte gaat Wordt ons nu de zoo hoog nodige steun ontbonden, dan zullen tal van kinderen uit behoeftige gezinnen daarvan de nadelen ondervinden, en zal onze school hare zorgen niet kunnen uitstrekken tot velen hunner, die daarvoor anders in aanmerking zouden komen. Daarom doen wij u bij deze nogmaals een intekenbiljet toekomen, met beleefd doch dringend verzoek, dit ingevuld aan onzen penningmeester te willen terugzenden.
Bron: NIW van 04-11-1910
Vooralsnog leidde dit niet tot inhouding van de subsidie, want in mei 1911 blijkt dat er opnieuw een subsidie van ƒ 1620,- wordt verstrekt. Nog steeds met de aantekening dat de bewaarschool nog niet voldoet aan alle eisen. Dit ligt niet aan de onwil van de school, maar aan de omstandigheden die het moeilijk maken om gekwalificeerde onderwijzeressen aan te trekken.
Het feit dat in september 1911 de aanstelling van de eerder genoemde mej. A. Meijer bij een openbare bewaarschool wordt vastgesteld, zal het er voor de Bewaarschool in de Rapenburgerstraat niet makkelijker op hebben gemaakt.
Vacature directrice voor de Bewaarschool, bron: het NIW van 15 september 1911 (Via Delpher).
De nieuwe directrice, Hanna Hillesum. Bron: De Geïllustreerde Joodsche Post van 7 juli 1912.
Tot haar opvolgster werd Bé Sohlberg benoemd.