Wie iets wilde doen kon zich daarvoor aanmelden. Het idee was ‘totaaltheater’. Onder meer las Johnny the Selfkicker (Johnny van Doorn, 1944-1991) geregeld uit zijn dichtwerk voor.
Een niet wekelijks, maar wel zeer regelmatig terugkerend element waren de optredens van de schaars geklede, meestal in lange doorzichtige sluiers gehulde dames van de experimentele dansgroep Kunst Baart Kracht. Initiatiefnemers van de dansgroep waren Willem de Ridder en van één van deze dames, de latere schrijfster Laurie Langebach (1947-1984).
Enkele dagen voorafgaand aan de optredens in Paradiso werd tussen Willem de Ridder en de danseressen de choreografie van dans en muziek doorgenomen op het kantoor van Hitweek in de Alexander Broersstraat. Geregeld draaide hij daarbij dan delen van moderner symfonisch werk (o.a. Ravel en Bartok). In de documentaire De Tijdgeest van Johan van der Keuken uit 1968 zijn de danseressen van Kunst baart kracht te zien in de kelder van Paradiso (20.01- 20.16), gevolgd door een optreden van Johnny the Selfkicker (36 – 37.16).
De Amerikaanse undergroundmuziek, die De Ridder met zwaar volume vaker nog draaide, was soms minder bekend. Bijvoorbeeld de begin 1968 uitgebrachte muziek van de Chess LP Rotary Connection – zeer goed uitgevoerde pseudo-symfonische- en koorbewerkingen van songs uit popmuziek (bijvoorbeeld van de hits Like A Rollin’ Stone van Bob Dylan en Amen van Otis Redding). Dergelijk, wat arrangementen en uitvoering betreft op klassieke- en kerkmuziek lijkend werk, waarbij ook Indiase instrumenten een rol speelden, leende zich uitstekend als basis voor de toenmalige sfeer in Paradiso. Niet-westerse elementen waren typerend voor de zoektocht naar het spirituele van een deel van de toenmalige subcultuur. Vaak oriënteerde deze zich in oosterse -, dat wil zeggen in Hindoeïstische of Boeddhistische richting.
De processies
Kunst Baart Kracht danste in Paradiso niet alleen op het podium. Steeds gingen de aanvankelijk vier, later vijf danseressen met nadruk dwars door het staande publiek in de zaal. Daarbij werden zij belicht door volgspots vanaf de balkons, terwijl zij zich ritmisch voortbewogen op de door Willem de Ridder gedraaide muziek. Hun gang door de zaal was zowel een langzame rituele tempeldans als een processie. Opmerkelijk was dat het publiek in de doorgaans vrij volle zaal steeds uit zichzelf ruim baan maakte voor de danseressen. Nooit heb ik meegemaakt dat iemand uit het publiek hierop raar of vervelend reageerde. De zaal leek steeds opnieuw gefascineerd te worden door deze processies.
Behalve ‘gedragen’ door de door het langzame ritme van de muziek, werd dit gebeuren geaccentueerd door de ambiance van de donkere zaal met over drie van haar vier hoge wanden de eveneens meestal langzaam in beweging blijvende kleurvlekken. Paradiso, het voormalige kerkgebouw, leek even op de tempel van een in het moderne Westen onbekende godin. Naast de optredens van de groepen was dit uitzonderlijke gebeuren het tweede hoofdelement van veel van de Paradiso-avonden in 1968. Later is dit hier nooit meer vertoond.