Zijn vader Albert de Jonge was er ver voor de oorlog begonnen. “In de jaren twintig was hij goudsmid, diamantmonteur en werkte hij zaterdags al in de bakkerij van zijn zwager. Maar toen ging de hele goudhandel op zijn achterste. Toen was er geen werk meer. Dat was de charleston tijd. Maar hij kon op die hoek beginnen”. Daar stond toen nog het vroegere zeventiende-eeuwse pand. Na sloop werd het door het huidige pand vervangen. “Er hing een bordje op de deur: ‘onbewoonbaar verklaard’. De ankers vielen uit de muur”. In de kelder bevond zich de oven. “Die werd voorgestookt met mot. Mot is zaagsel, van de doodskistenfabriek. Houtafval, wat ze nou gebruiken voor hamsters. Dat spul was dat. Geen houtkrullen, daar kon je niet mee stoken. Flinters. Heel luchtig. Het kon ploffen. Als er een beetje veel lucht bij zat, dan zei de oven: Woef!” Dan moest je ovendweilen, met oude lappen aan een stok de oven reinigen.
Kort na de oorlog moest meneer De Jonge als militair naar Nederlands-Indië. Terug thuis volgde zijn scholing. “Ik zat op ’t Blaeu Erf. Achter de Dam, daar bij de Nieuwe Kerk. Daar was een opleiding. Dat was van de Diaconessenbakkerij. Daar was een grote bakkerij. In het museum [het AHM] kan je nu nog broodpenningen zien. Daarmee kon je naar de bakker gaan, dan kon je een brood krijgen. Dat was voor de mensen die arm waren. Bedeling door de Diaconie. Van de kerk. Daarom was daar naast de kerk die bakkerij. Daar zat ik. Ik heb het vak niet alleen thuis geleerd”, waarop hij naar de ingelijste diploma’s aan de muur wijst.
In de naoorlogse jaren veranderde de buurt. “De Albert Heijn in de Vijzelstraat. Dat merk je direct, als bakker. De mensen gingen er boodschappen halen en namen meteen brood mee. Dat kost altijd bloed”. De Jonge was een van de laatste winkeliers die nog met een bakfiets rondreed. “Moet je horen, die buurt alleen, die bracht niet genoeg op. Ik had al die kantoren op de grachten. Daar moest je toch echt een bakfiets voor hebben”. ‘Brood en Banket’ stond erop. “De meeste bakkers hadden dat niet meer. Het was al iets van vroeger. Nou rijdt iedereen weer met een bakfietsie. Het is weer terug”.
Al een kwart eeuw woont hij in Almere, maar nog altijd heeft de ochtendstond goud in de mond. “Dat ritme, dat houd je wel bij. Om vier uur werd er begonnen met bakken. ’s Avonds werd er nog gestookt. 's Zondags ook, anders was die oven maandag niet warm. Voor de volgende dag. Voor de nacht, maar voor ons was dat dag”.
Al met al was bakker Ben de Jonge met zijn bakfiets vele jaren een markante buurtfiguur. Het afscheid ging zeker niet ongemerkt voorbij. Niet alleen Het Parool, ook vele landelijke kranten besteedden aandacht aan het eind van bakkerskar en buurtwinkel. Zijn vrouw Greet, die al die jaren in de zaak stond, bleef uiteraard niet onvermeld. Op de televisie wijdde Van Gewest tot Gewest een item aan het buurtfenomeen en in het buurthuis was er een grootse afscheidsreceptie. Buurtgenoten herinneren zich hem nog goed. Ze vertellen verlekkerd hoe met Sinterklaas de hele buurt naar speculaas rook. Dan wist je wel wie er een handvol kruiden in het vuur had gestrooid!