De laatste titel, ‘Daar zit Pit in’, is de openingsvoorstelling na de renovatie in 1937. Na deze voorstelling zijn er, voor zover ik kan nagaan, nog vijf voortstellingen. De allerlaatste voorstellingen zijn de drie ‘Joodsche Kunstavonden’ op 30 april en 1 en 2 mei 1938. Het is opvallend genoeg ook een van de weinige keren dat er een advertentie verschijnt in het Nieuw Isr. Weekblad (29 april 1938) en ook een korte introductie.
De schouwburg komt weer echt in het nieuws na de verbouwing in 1937 en de feestelijke heropening met een hoofdrol voor de zoon van Salomon Poons, Sylvain Poons. Het andere nieuwsfeit waarmee de schouwburg in het nieuws komt is het definitieve einde.
En nieuws is de openbare verkoop van de Plantage Schouwburg zeker. Voor zover valt na te gaan, zijn de hoge huren en een belastingschuld de oorzaken van dit einde. Het Algemeen Handelsblad meldde onder de titel ‘Deurwaardersdrama in Plantage-Schouwburg’ op 23 juni 1938 al dat er vanwege een belastingschuld een openbare veiling was van de inventaris. Volgens de verslaggever een zeer triest gebeuren.
Wat wel als snel duidelijk wordt, is dat het met de schouwburg niet meer goed komt. Er is geen financiële basis die een voortgang mogelijk maakt, de Plantage Schouwburg moet worden verkocht. Op 21 november 1938 is het zover, op de wekelijkse huizenveiling in Frascati wordt de ‘Oude Plantage Schouwburg’ geveild voor een bedrag van ƒ 23.200. De koper is een makelaar die het namens de firma Kampert en Helm heeft aangekocht. Daarmee is de schouwburg gered van een mogelijk einde als manege. Een geïnteresseerde makelaar met plannen in deze richting had echter een lager bod gedaan (ƒ 18.200 bij opbod, een week later werd bij ‘afslag’ gemijnd op het hogere bedrag, zie afbeelding).
Waar ik geen verklaring voor heb, is dat er zowel in juni 1938 als in december 1938 veilingen waren van de inventaris. Van deze laatste veiling, die van 15 december 1938, is de veilinglijst bewaard gebleven (Bron: SAA, Klein Materiaal). Deze veilinglijst doorkijkend, lijkt het alsof alles nog aanwezig was. Het is een lijst van vier pagina’s, elke ruimte in de schouwburg wordt apart vermeld. Gebrek aan zorgvuldigheid kan de deurwaarder (de heer B. Stoppelsteen) niet worden aangewreven. Elk object, hoe klein dan ook, wordt genoteerd en ter veiling gebracht. Een aantal voorbeelden (in oude spelling), een willekeurige selectie: een cocoslooper met roeden, een bain marie met drie potten, een parapluie-bak, een spiegeltje (van het dames-toilet), 1000 meter touw ¾ , 1 hefboom-omschakelaar, 4 tabouretjes, een steekleer en de toneelklok.
Hoewel ik de veilinglijst van juni 1938 er niet naast kan leggen, heb ik wel de verwijzingen in diverse krantenartikelen en dan valt het mij op dat er wel heel grote overeenkomsten zijn tussen beide veilingen.