Hoewel gedateerd op 19 juni 1939 is de brief aan Victor Schlesinger later verstuurd. Op blz. 10 van de brief hij het over het werk ‘Awodath Hakodesh van Ernst Bloch’ dat hij op de BBC radio heeft gehoord. Die uitzending was op 22 juni 1939.
Hij begint met een verontschuldiging dat hij zo laat antwoord geeft op zijn brief. Victor Schlesinger heeft hem namelijk gecomplimenteerd met het radio optreden van 5 juni. Sam spreekt zijn dank uit dat hij heeft willen luistern naar de jongens van Sam uit Amsterdam (het gaat om het Amsterdamsch Joodsch Koor). Daarna legt Sam uit dat hij het zingen voorde radio maar lastig vindt. Hij vindt het moeilijk om zo zonder de spanning van het aanwezige publiek voor een microfoon ‘z’n best te doen’. Sam heeft een echte peptalk moeten houden, zo schrijft hij. Hij heeft ‘zijn jongens’ vertelt dat hun ‘Grote Vriend en meester Schlesinger zit te luisteren. En wie zou er nog meer zitten te luisteren en wat zal er allemaal voortkomen uit deze uitzending? Misschien mogen ze zingen voor een grammofoonplaat? Blijkbaar is toch lastig om de solisten in de juiste stemming te krijgen. Hij vertelt dat hij zelfs met een briefje van 10 of 25 gulden voor hun neus heeft gewapperd. Dat helpt en hun zang klinkt direct anders en beter! Het is toch wat, verzucht hij, om het koor zo te krijgen zoals ze eigenlijk al zijn bij de eerste tonen voor een volle zaal publiek.
Dat brengt bij Sam een herinnering naar boven. Hij herinnert zich dat hij met zijn koor was uitgenodigd voor een liefdadigheidsbijeenkomst. Het publiek was er, maar zat eigenlijk te wachten op de dans na afloop. Misschien waren er wel enkelen gekomen voor ons omdat men ons van de radio kende. Maar gezien hadden ze ons nog nooit. Dus toen wij met onze ernstige gezichten en met die zwarte baretten opkwamen, barstte er een gelach uit in de zaal. Er waren ook veel ‘giggelende jonge meisjes’ aanwezig. Dus toen dacht ik, laat ik maar eens met een plotselinge fff inzetten met ‘Tsadiek Katomor’. Dat maakte zoveel indruk dat er een ademloze stilte viel en er grote eerbied voor ons zingen was. Sam schrijft dat hij dit nooit zal vergeten. Het applaus was oorverdovend. Dat is dus het grote verschil tussen het zingen voor een microfoon en voor het zingen in een goed gevulde zaal. Een dergelijk optreden blijft je altijd bij. Met een radio optreden in een studio is het toch anders. Je moet maar afwachten wat het thuispubliek achter de radio er van vindt. De kroon op het werk van Sam Englander is toch vooral de brief van zijn Schlesinger, want: “Dit is me alles waard en ik geloof dat U dat wel vooraf weet en dat U dus niet kon over uw hart verkrijgen om zoo maar alleen een telegram te zenden zonder meer; neen, dat is een brief geweest, een echte Victoriaansche, één die een bijzondere plaats krijgt in de serie brieven welke ik om de veel te lange tijd uit Manchester krijg. Hoeveel maal ik die reeds voorgelezen heb weet ik niet. Jacob Veldman zegt, je kent die brief al uit je hoofd opzeggen – en zoo is het ook.”