Toen ik een jaar of vier, vijf was overleed mijn eigen moeder. Mijn vader bleef over met zes kinderen (in de leeftijd van nog geen één tot elf jaar) en een café dat hij draaiende moest houden. Hij had de keuze: ons naar het weeshuis brengen of kiezen voor een nieuwe vrouw.
Vandaar dat we op een avond rond de tafel zaten: vader, vijf dochters, een zoon en een vreemde vrouw (voor de kinderen dan). Mijn vader zei; ‘We zitten hier nu gezellig bij elkaar en deze vrouw, dat wordt jullie moeder. Vanaf nu zeggen jullie allemaal moeder tegen deze vrouw’. Hij keek vooral met grote, doordringende, ogen naar mijn oudste zus van elf. ‘Dat geldt ook voor jou’, zei hij tegen haar, zij die net een half jaar daarvoor haar echte moeder had verloren. Dat is toch wel een drama eigenlijk.
Mijn tweede moeder was de schoonzuster van de zuster van mijn vader. Haar man was zeeman geweest, hij was op zee gestorven waardoor zij al jong weduwvrouw was geworden. Omdat mijn vader weduwnaar was, vroeg hij haar of ze wilde helpen met het opvoeden van de kinderen en in de zaak. Volgens mijn oudste zuster deed ze het alleen maar voor de zaak en niet voor ons. Ik geloof dat niet zo, hoewel het wel een aardige bijkomstigheid was. Overigens had ze zelf een klein zeemanspensioentje, misschien dat ze daarom niet trouwden. Ik meen mij te herinneren dat ze ongeveer elf gulden per maand kreeg. Kon je nog heel wat brood voor kopen in die tijd. Een heel brood kostte ongeveer 9 cent.
Door de keus die mijn vader maakte, hoefden wij in ieder geval niet naar het weeshuis en hij kon zijn zaak, het café, aanhouden. Ik heb geen nare herinneringen aan die tijd.