Toen winkeljuffrouw Betje Polman op 10 april 1902 om zeven uur ’s ochtends de deur van de kruidenierswinkel in de Czaar Peterstraat 37 wilde openen, zat de deur nog op slot. Dat was hoogst ongebruikelijk, meestal waren kruidenier Petrus Brouwer en zijn nicht Johanna Smaal dan al op. Mocht het toch een keer voorkomen dat de deur nog dicht zat, dan kon zij via de poort tussen de nummers 35 en 37, die op het plaatsje uitkwam, via de keuken in de winkel komen. Eenmaal binnen zag ze dat in het huis alles overhoop lag en ze trof de kruidenier en zijn nicht aan badend in het bloed. Ze rende in paniek naar buurman C. Van Dekken, de schoenmaker van nummer 35. Van Dekken schakelde vervolgens de politie in en toen ontdekte men dat Petrus Brouwer en zijn nicht Johanna Smaal waren vermoord in hun bed en dat er geld was gestolen. Sieraden en andere kostbaarheden hadden de overvallers laten liggen.
De moord zorgde voor veel verontwaardiging en onrust in de buurt. De politie moest de woning afzetten om te voorkomen dat boze buurtbewoners het pand binnendrongen om op zoek te gaan naar de moordenaars. Winkeliers waren bang dat zij zelf het volgende doelwit zouden zijn. De overvallers waren er tenslotte niet voor teruggeschrokken om een weerloze invalide man in zijn eigen bed te vermoorden. Uit onderzoek bleek bovendien dat de moord zorgvuldig moest zijn gepland en koelbloedig was uitgevoerd. De gruwelijke details werden breed uitgemeten in de kranten. Buurtbewoners begonnen elkaar verdacht te maken en de politie ontving talloze anonieme brieven met tips over de toedracht.
Onderzoek en rechtszaak
Voor het onderzoek naar de moord zetten de politie en justitie alle middelen in die in die tijd tot hun beschikking stonden. Forensisch onderzoek zoals wij dat kennen uit allerlei politieseries stond toen nog in de kinderschoenen. Toch werd er toen ook al gebruik gemaakt van vingerafdrukken en ander sporenonderzoek. De plaats delict werd bijvoorbeeld vanuit verschillende hoeken uitgebreid gefotografeerd door het toenmalige hoofd van de recherche, inspecteur C. Batelt. Op de dag van de uitvaart was er veel belangstelling. Andere winkels in de Czaar Peterstraat sloten uit piëteit met de overledenen hun deuren en er was veel volk op de been. Op verzoek van justitie maakte cinematograaf F.A. Nöggerath sr. opnamen van de begrafenisstoet. Omstanders spraken trouwens schande van dit filmen van de begrafenisstoet. Ze waren bang dat deze treurige gebeurtenis in een bioscoop zou worden vertoond. Zowel de foto’s als de film zijn waarschijnlijk niet bewaard gebleven.
De rechtszaak begon in het voorjaar van 1903 en duurde met onderbrekingen tot in 1905. Er werden meerdere verdachten voorgeleid met illustere bijnamen als “Blommetje” en “Haarlemsche Frans” (Frans Rosier). Omdat een aantal getuigenissen vals bleken te zijn, was er uiteindelijk onvoldoende bewijs om de verdachten te veroordelen en werd de zaak in 1905 gesloten.
De kruidenierswinkel van Brouwer
Uit de uitgebreide verslagen van de rechtszittingen die in de kranten verschenen komen we veel te weten over de winkel die al vanaf de aanleg van de Czaar Peterstraat op deze plek zat. De zestigjarige Petrus Brouwer zat aanvankelijk bij de marine, maar was door een zenuwaandoening invalide geraakt en moest zich verplaatsen per rolstoel. Of zijn ziekte ook de reden was voor zijn afzwaaien bij de marine is niet bekend. Zijn kruidenierswinkel gold ongetwijfeld als oudedagsvoorziening. Hij was weduwnaar en zijn dochters waren inmiddels getrouwd en het huis uit. Zijn nicht Johanna Smaal woonde al vanaf haar twaalfde bij hem in; zij verzorgde hem en hielp in het huishouden. Naast zijn nicht was er het winkelmeisje Betje Polman. Betje hielp als het zo uitkwam ook in het huishouden. Het winkelmeisje maakte lange werkdagen: zij stond vanaf zeven uur ’s ochtends al in de winkel en ging ’s avonds pas rond half elf naar huis.
Brouwer stond in de buurt gunstig bekend, hij kon de winkel goed draaiend houden en gold als een vermogend man. Later toen het proces tegen mogelijke verdachten aan de gang was, bleek dat Brouwer helemaal niet zo veel geld had als werd gedacht. De kruidenier was misschien eerder wel vermogend geweest, maar hij had volgens zijn schoonzoon veel geld verloren met bouwspeculaties. De winkel had de laatste tijd ook niet zo goed gelopen. In de eerste krantenberichten werd de dagelijkse winkelomzet nog geschat op f. 80,00 per dag; later werd dit bijgesteld tot ongeveer f. 30,00 per dag met een weekomzet van f. 180,00. Van dit bedrag moest hij zijn winkelmeisje en de leveranciers betalen. In de krantenberichten staat expliciet vermeld dat Brouwer zijn leveranciers altijd tijdig betaalde. Af en toe schoof hij zijn nicht wat geld toe. Volgens krantenberichten kon er dan ook niet meer dan 100 gulden in huis zijn geweest. Een van de getuigen beweerde zelfs dat de buit slechts zestig gulden was geweest en dat het geld er in twee avonden drinken doorheen was gegaan.
De schrik zat er goed in
In 1911 verscheen er nog een merkwaardig bericht in verschillende kranten, over een vrouw van 82 jaar die door de Geneeskundige Dienst in zwaar vervuilde toestand was aangetroffen in haar woning. Bij het doorzoeken van de woning werd het voor die tijd enorme geldbedrag van f. 6000,-- aangetroffen. Omdat de vrouw op Czaar Peterstraat 37 1 hoog achter woonde, brachten enkele verslaggevers dit voorval in verband met de moord op de kruidenier en zijn nicht. Waarschijnlijk had dit niets met de moord te maken, maar het illustreert wel hoe geruchten over de moord bleven rondzingen, vooral omdat er ondanks de langdurende rechtszaak uiteindelijk niemand kon worden veroordeeld. Toen bewoners en oud-bewoners van de Czaar Peterbuurt in de jaren zestig werden geïnterviewd door Wim de Haan, wisten velen nog de namen van de toenmalige verdachten te noemen. Met name werd “Haarlemsche Frans” genoemd. Ook wist iemand nog te vertellen dat sigarenhandelaar Röwer van nummer 39 destijds meteen over was gegaan tot de aanschaf van twee waakhonden. Het pand op no. 37 heeft altijd een winkelfunctie gehouden, totdat in 1986 het gehele woonblok werd gesloopt in het kader van de stadsvernieuwing. De laatste winkelier was P. Barendse, een aardappel- en groenteboer.
Voor dit artikel heb ik de volgende kranten geraadpleegd: "Het Algemeen Handelschblad", "Het nieuws van den dag, kleine Courant", "Nieuwe Tilburgsche Courant", "Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië" en het "Rotterdamsch Nieuwsblad"
Daarnaast bevinden zich in de Collectie Kees Spits in het Stadsarchief te Amsterdam interviews met buurtbewoners die zich de moord nog konden herinneren.