In de taartjeswinkel van Snatager is in de ene hoek de ‘Afdeling Bolussen’ gevestigd. Er zijn twee soorten bolussen. Elke bolus wordt apart in een ijzeren vormpje gebakken. Komt er een klant voor een ‘bole’ dan zet juffrouw Snatager elk vormpje even boven een gasvlam. De boter wordt week en het gebak valt uit de vorm in de doos. Bolussen moeten warm worden gegeten, zeggen de kenners. In de rekken staan ontelbare aantallen kleine taartjes. Elk taartje is een bakje van deeg, waarin een over-zoete massa van geslagen ei met boter is gekwakt; het laagje geglaceerde suiker, dat de weke tere massa afsluit, is in vier puntje omhoog getrokken, net tere vrouwenborstjes. Telefoontjes heten die gebakjes. Snatager verkoopt ook sacheetjes, amandelgebakjes met een croquante buitenlaag en een zachte vulling van spijs. De klanten kopen weinig boterkoek. Die bakken ze zelf volgens een recept, dat van moeder op dochter wordt doorgegeven.
Uit: Meyer Sluyser - Voordat ik het vergeet. Uitgave Het Parool, N.V. De Nieuwe Pers 1957, blz 67.
Verderop waar nu de laatste koshere slager van Amsterdam zit die keizer, champrib, chocoladebeentjes en kippen met loodjes aan de poten verkoopt, was de zoete inval van Snatager en in dát huis daar had vroeger juffrouw Nap óók een taartjeswinkel; haar bolussen waren groter wereldwonder dan het paleis op de Dam. Toen de kinderen met het nieuwste speelgoed de diabolo gingen spelen, vertelden de mensen elkaar dat juffrouw Nap de naam had uitgevonden. Er stonden twee kinderen in de winkel, die allebei een gemberbolus wilden kopen.
‘Juffrouw Nap, ik een bole en zij een bolu…’
Zei juffrouw Nap:
‘Alsjeblieft, die-a-bole, en die-a-bole…’
Wie kan met zekerheid zeggen dat het verhaal van die naamsafleiding helemaal verzonnen is?
Uit: Voordat hij het vergat. Meyer Sluyser, Amsterdam, Uitgeverij de Arbeiderspers 1973, blz 207.