Na alle officiële herdenkingen is het mij zwaar te moede. Wat kan ik daar zelf nu nog aan toevoegen. Eigenlijk erg weinig, hoe dacht Jacobus Lob zelf over zijn werkzaamheden na De Distel? Hij heeft op het gebied van sociaal – maatschappelijk werk meer dan goed gedaan. Was het misschien compensatie, maar waarvoor dan? Had hij misschien spijt of was hij teleurgesteld over het feit dat De Distel niet die waardering kreeg waarop hij hoopte?
Maar waardering kreeg hij uiteindelijk wel, dat blijkt uit de berichten zoals ik die heb verwoord in het voorgaande, gewaardeerd als bestuurder maar zeker ook als mens. Ik zou zeggen ‘Een echte Mensch’. Op de website van Sylvain Goldberg vond ik deze omschrijving / definitie: “Er zijn weinig grotere joodse complimenten dan om iemand een mensch te noemen… hoewel een echte mensch natuurlijk te bescheiden zou zijn om een compliment te willen ontvangen”.
Of Jacobus, of Kobus zoals hij ook wel liefdevol werd genoemd, een bescheiden mens was, dat durf ik niet te zeggen. Wat ik wel haast zeker weet, is dat hij een meer dan gedreven persoon was. Ik denk dan vooral aan zijn inzet om van zijn plateelfabriek een succes te maken. Het is daarom jammer dat hij niet heeft kunnen meemaken dat nadat het merk De Distel in de jaren dertig van de markt was verdwenen, het later een meer dan gewild merk werd. Het aardewerk dat bij De Distel werd vervaardigd is nu in vele musea te bewonderen. Ook het tegelwerk krijgt weer de nodige belangstelling. Tot slot nog het Joods zijn van Jacobus Lob. Als directeur van De Distel is daar weinig tot niets van te merken. De ontwerpers waren op een enkele uitzondering na, niet-joods. Van het personeel op de werkvloer is weinig bekend. Eigenlijk is alleen Meijer Smeer bekend, maar die heeft dan ook heel lang bij De Distel gewerkt. Meijer was joods, maar of hij een uitzondering was onder het personeel? Maar de belangstelling voor het Joodse erfgoed bij Lob was mijns inziens groot en groeide alleen maar na het afscheid van De Distel. Dat blijkt niet alleen uit alles wat ik hiervoor heb aangegeven, maar ook zijn betrokkenheid bij het tot stand komen van het Joods Historisch Museum in 1930.