Naar een nieuw museum
Op 24 februari 1932 wordt er een nieuw museum geopend in Amsterdam, het gaat om het Joods Historisch Museum (JHM). Jacobus Lob is betrokken bij de totstandkoming van het museum. Echt nieuw is misschien niet helemaal correct. In oktober 1929 namelijk gaat de Joodsche Vrouwenraad op bezoek in het JHM gevestigd in De Waag. In dit jaar en op dit adres is volgens het Adresboek van 1929 – 1930 een ander museum gevestigd, het Amsterdamsch Historisch Museum.
In de krant Het Vaderland van 10 juni 1930 pleit Dr. D.E. Cohen voor een Joodsch Historisch Museum. Op dezelfde dag lees ik iets heel anders in het Algemeen Handelsblad: “Nevens de twee vermelde sprekers heeft in de jongste vergadering van het Genootschap voor Joodsche Wetenschap in Nederland nog het woord gevoerd dr. D. M. Sluijs, die sprak over het reglement van de Adath Jeschurun (de nieuwe gemeente). De secretaris heeft in zijn jaarverslag te kennen gegeven, dat, in deze dagen, aan een grootscheeps opgezet joodsch-historisch museum niet kan worden gedacht.”
Met uitzondering van dit artikel in het NIW van 26 februari 1932 is er weinig aandacht in de pers voor de opening van het museum. Wel komt een aantal malen de foto van het bestuur van het JHM voorbij. Die van de Sumatra Post is de meest duidelijke (zie bovenaan). In het tijdschrift De Vrijdagavond is nog een lang artikel te vinden over het JHM, te lezen vanaf of via deze link.
Maar wat is dan de rol van Jacobus Lob geweest?
Hij staat samen met zijn mede bestuursleden op de foto. Maar dankzij de notariële akte van Notaris S. Teixeira de Mattos is het duidelijk. Hij is een van de ondertekenaars van deze akte en daarmee een direct betrokkene. De hiervoor genoemde D.E. Cohen is mede ondertekenaar en zijn pleidooi blijkt succesvol te zijn geweest. Hij wordt zelfs de voorzitter van het Stichtingsbestuur. In 1930 gaf hij een uitgebreid interview aan De Vrijdagavond. Lob wordt overigens koopman genoemd in de notariële akte. Maar om welke handel het gaat? Daarover is niets bekend.
Maar hij was niet alleen ondertekenaar van genoemde akte, een jaar later is hij bestuurslid en aanwezig bij de jaarvergadering. Daar valt op dat hoewel hij medeondertekenaar van de stichtingsakte was hij niet als zodanig wordt genoemd in de aanhef. Aan het eind van dit korte verslag wordt hij, net als Dr. Sluijs!, bestuurslid genoemd.
Hij blijft bestuurslid, in ieder geval tot in het jaar 1939. Dan krijgt hij van Dr. Cohen de opdracht om iemand een bedrag te betalen. Hij wordt daar aangesproken als ‘amice dhr. Lob’.
OF NAAR: Verhaal 84